Introductie levensmiddelenwetgeving
Levensmiddelenwetgeving: Sinds 2005 is er veel veranderd in de Europese wetgeving op het gebied van levensmiddelen (en diervoeders). Bijna alle oude wetgeving, met name de vele verticale richtlijnen bij producten van dierlijke oorsprong zijn vervallen en vervangen door veel minder gedetailleerde eisen. De verantwoordelijkheid voor veilige eet- en drinkwaren is nu de verantwoordelijkheid van de producenten daarvan en de taak van de overheid is te controleren of die verantwoordelijkheid door de levensmiddelenbedrijven goed opgepakt en ingevuld wordt.
De belangrijkste verordeningen die nu van kracht zijn op een rijtje:
- De Verordening (EG) nr. 178/2002 ook wel General Food Law of Algemene Levensmiddelen Verordening.
- De Verordening (EG) nr. 1774/2002 inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten.
- De Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne.
- De Verordening (EG) nr. 853/2004 inzake specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
- De Verordening (EG) nr. 854/2004 specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong.
- De Verordening (EG) nr. 882/2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn.
- De Verordening (EG) nr. 2073/2005 inzake microbiologische criteria voor Levensmiddelen.
Deze Verordening staan allemaal in verband met elkaar. Daarom is het niet onverstandig om deze verbanden in een schema vast te leggen.
Het bijzondere van deze nieuwe Verordeningen is dat levensmiddelen en diervoeders op gelijkniveau worden geplaatst en hierin dus geen enkel onderscheid meer aanwezig is. Toch leggen we hier de nadruk op de aspecten voor levensmiddelen.
Levensmiddelenwetgeving artikelen
De eerste Verordening die per 1 januari 2005 van kracht is geworden is de Verordening (EG) nr. 178/2002. Deze verordening bevat 65 artikelen, waarvan de meesten niet echt relevant zijn voor de exploitanten van levensmiddelen. Veel van de artikelen gaan over de instelling van de Europese autoriteit voor voedselveiligheid. We lopen de belangrijkste artikelen uit deze Verordening door.
Artikel 2 Definitie van “levensmiddel”. Deze gaat heel ver, namelijk alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd.
Dat wil zeggen dat ook alle verwerkte grondstoffen als levensmiddel worden aangeduid en als zodanig behandeld moeten worden. Dus citroenzuur dat in een chemische fabriek wordt geproduceerd voor de levensmiddelenindustrie is een levensmiddel. Dit wordt verder nog uitgelegd dat iedere stof, inclusief water, wat opzettelijk tijdens de vervaardiging, de bereiding of de behandeling aan het levensmiddel wordt toegevoegd onder dit begrip vallen.
In artikel 3 staan nog meer definities, die van belang zijn. Bijvoorbeeld die van een levensmiddelenbedrijf. Dit is namelijk een onderneming die actief is in enig stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen. Dus de hierboven genoemde producent van citroenzuur is een levensmiddelenbedrijf en moet aan alle eisen van een levensmiddelenbedrijf voldoen. Ook wordt onder punt 8 nog een definitie gegeven over “het in de handel brengen”, namelijk het voorhanden hebben van levensmiddelen of diervoeders met het oog op de verkoop. Dus niet het verkopen alleen maar ook het voorhanden hebben met het oog op verkoop is al voldoende om aan de Verordening te voldoen.
Artikel 7 is nieuw in de levensmiddelenwetgeving. Het geeft de overheid de mogelijkheid om, bij situaties die mogelijk schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben, al maatregelen te nemen voordat alle wetenschappelijke zekerheid bekend is over het gevaar. Het voorzorgsbeginsel. Zorgvuldigheid is dan wel geboden, omdat bij verkeerd gebruik van dit beginsel tot forse schadeclaims kan leiden.
Artikelen 11 en 12 gaan respectievelijk over “import” en “export”. Eigenlijk komt het er op neer dat geïmporteerde of geëxporteerde levensmiddelen aan dezelfde eisen moeten voldoen als in de gemeenschap geproduceerde levensmiddelen en diervoeders. Voor export zijn een paar uitzonderingen hierop mogelijk.
Het belangrijkste stuk voor de exploitanten van levensmiddelenbedrijven is afdeling 4 van deze Verordening met de artikelen 14 t/m 20.
Artikel 14. Dit artikel bepaalt dat onveilige levensmiddelen niet in de handel gebracht mogen worden. Maar wat is nu onveilig? Daar wordt ook een antwoord op gegeven. Namelijk levensmiddelen worden als onveilig beschouwd indien zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Dat is op zichzelf wel logisch, maar de definitie gaat verder. Ook levensmiddelen die ongeschikt zijn voor menselijke consumptie vallen er onder. Dat betekent dat een frisdrank met glasscherven > 7mm hieronder vallen, omdat deze schadelijk zijn voor de gezondheid. Maar ook een frisdrank, die verontreinigd is met fijn zand is een onveilig levensmiddel, niet vanwege de schadelijkheid voor de gezondheid, maar omdat het ongeschikt is voor menselijke consumptie. Een levensmiddel kan ook onveilig zijn door verkeerde etikettering of andere verkeerde informatie, bijvoorbeeld door informatie op internet. Dit wordt in artikel 16 nog verder aangescherpt. Hierin staat dat etikettering of andere informatie, ongeacht uit welk kanaal dan ook, de consument niet mag misleiden.
Artikel 17 regelt de verantwoordelijkheden van zowel de exploitanten van levensmiddelenbedrijven als de verantwoordelijkheid van de overheid over het handhaven van de levensmiddelenwetgeving. Dus levensmiddelen bedrijven moeten zich aan de wetgeving houden, maar ook het handhaven door de overheid is een wettelijke verplichting. Dit kan gedaan worden door een systeem van officiële controles en andere genoemde activiteiten. Hoe dit verder gedaan moet worden is geregeld in de andere verordeningen, die later nog aan de orde komen.
Artikel 18 regelt de traceerbaarheid van levensmiddelen en diervoeders. Levensmiddelenbedrijven moeten beschikken over systemen en procedures waarmee kan worden nagegaan wie de dieren, grondstoffen, halffabricaten of andere stoffen heeft aangeleverd voor een levensmiddel. Ook moeten zij via systemen en procedures kunnen nagaan aan wie zij levensmiddelen geleverd hebben. Kortweg gezegd moet men één stap vooruit en één stap achteruit kunnen nagaan wat er gebeurd is. De Nederlandse regering heeft geprobeerd om hier een tijdslimiet aan te koppelen van 4 uur, maar dit is niet door Brussel overgenomen. Interne tracering binnen een bedrijf is niet wettelijk geregeld, maar in de praktijk zal het toch wel lastig zijn om zonder interne tracering aan de wettelijke eisen te voldoen. Intussen is deze traceerbaarheid ook verplicht voor verpakkingsmaterialen en andere materialen die met een levensmiddel in aanraking kunnen gekomen, maar dat staat in een andere verordening, namelijk de Verordening (EG) nr. 1935/2004.
Artikel 19 en 20 regelen tenslotte de maatregelen die een exploitant van een levensmiddelenbedrijf resp. diervoederbedrijf. Hierin wordt geregeld dat bedrijven onveilige producten (zie artikel 14) uit de handel moeten nemen, wanneer dit product niet meer onder de directie controle van het levensmiddelenbedrijf is. Zij hebben niet alleen de verplichting om een recall te doen, maar ook de bevoegde autoriteit daarover direct te informeren. De Voedsel en Waren Autoriteit hebben hiervoor een informatieblad opgesteld dat is terug te vinden op de site van deze organisatie www.nvwa.nl onder “Meldwijzer”.
Gerelateerde artikelen
Veel klanten en bezoekers van deze pagina 'Wat is de levensmiddelenwetgeving in Europa?' bekeken ook de onderstaande artikelen en handleidingen: